Rozwiązanie pojawi się wkrótce w zakładce ODPOWIEDZI
1. Wypełnij formularz.
Achternaam:
Voornaam:
Straat:
Huisnummer:
Postcode:
Plaats:
Telefoonnummer:
Geboortedatum:
Geboorteplaats:
Geslacht:
Nationaliteit:
Handtekening:
2. Odpowiedz na pytania, pełnymi zdaniami.
Waar woon je?
Wat vind je leuk?
Heb je broers en/of zussen?
Hoe laat ben jij s’avonds thuis van het werk?
3. Chcesz się umówić na wizytê z doktorem Den Boss.
Dzwonisz do poradni. Uzupełnij brakujące zdania.
– Goedemorgen, met de assistente van dokter Den Boss.
– …………………………………………..
– Wat is uw geboortedatum?
– ……..
– Mag ik vragen wat er aan de hand is?
– …………………………………………..
– Hebt u dat al lang?
– ……………………..
– Kunt u vanmiddag om 14.00 uur?
– ……………………..
– Nee, sorry, s’ochtends is er geen plaats meer want het is heel druk vandaag.
– …………………………………………..
– Sterkte!
– ………………………..
4. Uzupełnij (dit, dat, deze, die, daar, hier)
… broodjes zijn lekker, maar … broodjes zijn het lekkerst.
… ei is hard en … ei is zacht.
Ken jij … hotel daar?
… voorgerecht is duurder dan … voorgerecht.
… tomaten zijn verser dan … tomaten.
… vrouw praat goed Nederlands.
Dit huis staat … op een mooie plek.
Die meloenen … zijn nog niet rijp.
5. Uzupełnij zdania odpowiednimi czasownikami modalnymi:
moeten, mogen, kunnen, willen, zullen, niet hoeven te.
Hier … je stoppen.
Hier … je niet roken.
… we naar de bioscoop gaan?
Je … het water niet drinken.
Je … hier niet eten en drinken.
Hier … je informatie krijen.
Anna … helaas niet komen.
Ik … vandaag naar de gemeente gaan!
Je … niet in de tuin te werken. Je … doen wat je wilt.
Ik … de volgende keer mijn huiswerk maken.
Hij … veel geld verdienen, maar het kan niet.
Volgend jaar … de mensen minder gaan verdienen.
6. Uzupełnij. Stopniowanie przymiotników. (koud-kouder-koudst)
Anna is lang maar Gosia is …
Engels is moeilijk maar Nederlands is …
Utrecht is ver maar Amsterdam is …
De zee is vandaag rustig, maar gisteren was …
Duits is ……. (makkelijk) dan Nederlands, maar Pools is het ….
In Polen zijn …….. (weinig) Moslims dan in Nederland.
Hij gaat graag naar Spanje maar ik ga … (graag) naar Portugal.
Jan is een … (goed) speler dan Karol.